Mijn geld - mijn chips | Pieter Mostert
Ik weet het. Het zijn de dagen voor Sinterklaas. Grote delen van jong Nederland zijn geobsedeerd door de vraag “wat krijg ik?”. Hebbe … hebbe. Of nog erger: ikke ikke, en de rest kan stikke… Is er een mooier, belangrijker moment om de jacht van de hebzucht stop te zetten, eens rustig te gaan zitten, elkaar aan te kijken en de vraag te stellen: ‘doe jij wel eens wat voor een ander?’.
En zo geschiedde. 22 Leerlingen van de brugklas van het Sweelinck college zitten klaar om onder mijn leiding het filosofisch gesprek over deze vraag aan te durven. Op de achtergrond kijken een groep vrijwilligers, de directrice, en enkele docenten toe; even later schuift ook de wethouder aan.
Een leerling vertelt dat hij thuis afwast, omdat zijn moeder ziek is. Een ander zegt dat hij twee tassen boodschappen haalt, omdat zijn moeder pas laat thuis komt. Een derde zegt dat ze op zondagmiddag de hond van de buren uitlaat. Waarom zou je dat doen?, zo vraag ik. Stapsgewijs bouwen we aan een antwoord:
- het is voor iemand die je kent
- de ander kan het niet zelf (is bijvoorbeeld ziek)
- het is niet een heel grote moeite
- het is vrijwillig; je kunt nee zeggen
- het is niet gevaarlijk of nadelig voor jezelf.
Ons filosofisch onderzoek gaat verder: wat krijg je terug als je iets voor een ander doet? Verschillende leerlingen vertellen hoe ongemakkelijk ze zich voelen als ze toch geld krijgen voor iets dat ze voor een ander hebben gedaan, terwijl ze het voor niks wilden doen. Moeten ze dat geld nu aannemen of niet? En als je ‘nee’ zegt, maar de ander houdt vol, kun je het dan toch maar beter aannemen? Maar dan lijkt het alsof je het voor het geld hebt gedaan. Een lastig parket.
Tijd voor een individuele oefening. Ik heb een invulblad meegenomen met daarop negen uitspraken en daarbij de vraag of je dat wel of niet doet. Een paar voorbeelden:
- een zak chips delen
- eerst naar een klasgenoot fietsen om dan samen naar school te gaan
- in de tram opstaan zodat een meisje met een enkel in het gips kan zitten.
Dat zijn ogenschijnlijk kleine voorbeelden. Ze gaan niet over slachtoffers van grote rampen of krampachtige discriminatie. Maar juist met die kleine voorbeelden dringen we door tot de kern, want zeg nou zelf, waarom zou je een zak chips delen? “Mijn geld – mijn chips!” is de duidelijke boodschap van een van de leerlingen. Een ander zegt: “Jôh, onder de euro moet je de dingen delen; da’s toch een kleine moeite”. Of is samen chips eten ook gezelliger? Of gaan andere dan makkelijker ook iets met jou delen? Of …?
De bel van 2 uur gaat. De leerlingen ruimen hun spullen op, de wethouder spreekt hen kort toe en daarna begint de workshop voor de vrijwilligers, aan de hand van twee vragen:
- wat heb je in het gesprek gezien?
- hoe bereid je je op zo’n gesprek voor als gespreksleider?
Inderdaad, een workshop aan de hand van twee vragen. Mijn motto is en blijft “Geen vraag? Geen les!”. Voor de leerlingen was dat gesneden koek!
|