Hoezo ambulantisering | Erik Boers
De verwarde mens Een hete aardappel in de Geestelijke Gezondheidszorg
We zitten rond de vergadertafel in een monumentaal 19de eeuws pand op het terrein van een grote GGZ instelling. De zeven aanwezigen zijn blij elkaar weer in levende lijve te zien na enkele (lock-down) maanden. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de zorg. Binnen de geestelijke gezondheidszorg spelen vele vraagstukken, maar vanmiddag willen ze zich buigen over een heet hangijzer: de overlastgevende verwarde mens. Als professionals weten zij dat ambulante zorg (behandeling, begeleiding en ondersteuning buiten de hekken van een psychiatrisch ziekenhuis) enorm bijdraagt aan de levenskwaliteit en sociale inclusie van hun patiënten. Maar de samenleving begint steeds vaker te protesteren. Buren hebben genoeg van verstorende levenswijzen. En daar lijden de patiënten weer onder. In hoeverre moeten zij als GGZ instelling vasthouden aan het beleid waarvan ze professioneel vast overtuigd zijn? Hoe dien je zowel patiënt als samenleving?
Ambulantisering De roep om de GGZ meer ambulant te maken kent een lange geschiedenis. In de jaren 60/70 van de vorige eeuw ontstond de ‘Anti-psychiatrie beweging’, tegen stigmatisering en buitensluiting, met voormannen als Jan Foudraine (“Wie is van hout?”) en Kees Trimbos (naar wie het onafhankelijk GGZ kennisinstituut is vernoemd). Stichting Pandora - van de spiegelende poster “Ooit een normaal mens ontmoet ? … En beviel het?” - is destijds opgericht. Enkele decennia later begonnen de uiteenlopende partijen te polderen over extramurale zorg (buiten de hekken). Vanaf 2012 zijn veel bedden in psychiatrische ziekenhuizen opgeheven. Helaas ging dat niet gepaard met de opbouw van gepaste ambulante zorg. “Er zijn dure producten bijgekomen in de verslavingszorg en de behandeling van angst/depressie, maar niet voor mensen met ernstige psychische aandoeningen”, meldde Jim van Os, hoogleraar psychiatrie bij het UMC Utrecht, in een voorbeschouwingen op het (vanwege Corona afgelaste) congres “Ambulantisering van de GGZ: wat gaat goed en wat kan beter?”.
Vragen en praktijkervaring In een eerste gespreksronde verkennen we de vragen die hier een rol spelen. * Waarom ‘ambulantiseren’ we eigenlijk? * Is er nog steeds reden om mensen buiten het instituut te plaatsen, want voorheen deden we dat omdat het hierbinnen niet echt ‘thuiselijk’ was? * Hoe kan de ene burger de (afwijkende) andere burger verdragen?
Vervolgens dragen de deelnemers eigen ervaringen aan, waarvan we er één nader onderzoeken:
Onlangs meldde een ons bekende patiënte zich aan voor een (weder)opname. Ze wilde zorg en steun, maar geen therapie. Dat is echter voor ons niet acceptabel. Wij zijn er voor behandeling (van complexe gevallen). Steun en zorg wordt haar door een breed sociaal team geboden. De vrouw laat het hier echter niet bij. Zij protesteert via allerlei kanalen tegen dit besluit. Onder andere via het Veiligheidshuis komen er klachten over haar bij ons binnen. En dan belt de huisarts: “Hoe haal je het in je hoofd haar te weigeren? Als er iets gebeurt ben jij verantwoordelijk. Ik schakel een advocaat in.”
Wat staat je op zo’n moment te doen? Wat is wijs en rechtvaardig? Daarover ontspon zich een levendig gesprek. Er leven gevoelens van onmacht. Er is een handelingsverlegenheid bij de verschillende betrokken partijen. Die lijken een hete aardappel heen en weer te schuiven. Een tikkende tijdbom. Het is niet eenvoudig om meerdere heren tegelijkertijd te bedienen.
Dan treedt er een spiegeleffect op in het gesprek. Dit knelpunt (die gevoelens van onmacht en handelingsverlegenheid ) heeft alles te maken met hun vak! Waar de ziel, onze psyche, in de knel raakt, is er altijd sprake van onmacht, handelingsverlegenheid en verdeeldheid. Dus de kern van de problematiek is niet ambulantisering, maar de het hanteerbaar maken van het onvolkomene in ons mensenbestaan.
Anders spreken, anders kijken Dit gesprek leidde niet tot ferme besluiten of nieuwe werkwijzen. Het leverde iets anders op. Enkele weken na afloop mailt de opdrachtgever dat er anders gesproken wordt over en gekeken wordt naar het vak. “Het gesprek verschuift van kissebissen over ambulantisering naar het nadenken over hoe wij de maatschappij kunnen helpen met haar handelingsverlegenheid over moeilijk gedrag en onoverzichtelijke problemen.”
En dat lijkt me heel herkenbaar, wanneer je kijkt naar de populariteit van Vlaamse psychiaters als Paul Verhaeghe en Dirk de Wachter met hun boeken over ‘normaliteit en afwijkingen’, over de ‘kunst van het ongelukkig zijn’. (Met dank aan Evan de Gelder voor zijn verslag.)
|