Restauratie Irritatie | Erik Boers
Vorige week begeleidde ik een congres voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het ging niet over de vraag of Sinterklaas opgenomen moest worden in het Cultureel Erfgoed, maar over de vraag of we het wel goed doen op het gebied van kunstrestauratie in Nederland. Er waren veel verschillende beroepsgroepen aanwezig: restauratoren, adviseurs, chemici, museumdirecteuren, conservatoren en collectiebeheerders. De inzet van de dag was tweeledig: deze beroepsgroepen eens goed met elkaar in gesprek brengen over het wezen van het vak en toewerken naar een set fundamentele onderzoeksvragen op dit terrein. En dat is goed gelukt.
We werkten in een paar rondes achter elkaar, steeds in groepjes van circa 7 mensen. De eerste ronde was vooral retorisch. In de groepjes hield men eerst een kort betoog van anderhalve minuut (een zandloper lang) over de eigen visie op het thema. Daarna kreeg men de tijd om vragen uit te wisselen, zonder in discussie te gaan. In nieuwe groepjes ging men de tweede ronde in: rond voorbereide praktijkgevallen bevroeg men de casusinbrenger naar alle relevante feiten. Om een beeld te geven van de ‘hittepunten’:
‘Na het bezoek van een schoolklas blijkt er weer een teen van een beeld te zijn gebroken. Mogen we dat risico nemen en moeten we lering trekken uit het feit dat de gipsen steeds vaker beschadigen in het museum?’
‘Had ik het groene vlak toch moeten retoucheren, omdat ik uit de brieven van Van Gogh wist dat hij geen schaduw had gebruikt?’
‘Het zorgvuldig gerestaureerde vaandel bleek opgevouwen te moeten worden om in de kofferbak te passen. De opdrachtgever zei dat hij het risico van beschadiging wel voor eigen rekening nam. Moet je dan toegeven?’
‘Mijn collega wilde de bolderkast graag open laten. Dat is niet zo als het vroeger was, maar het is wel praktischer. Want als je een bolderkast dicht maakt komt er weer sneller rotterij bij. Bovendien zag je met zo’n open kast beter wat voor een werk we gedaan hadden. Wat moet je dan?’
In dezelfde groepen voltrok zich vervolgens de verplaatsing: Wat zou ik in dit geval voelen, denken, doen? En waarom? Ieder werd eventjes Socratisch aan de tand gevoeld voor we overstapten naar het bepalen van de essentie. Op basis van die essenties werden vervolgens fundamentele vragen geformuleerd, die via Twitter op het plenaire scherm verschenen. Vragen als: Wat is de houdbaarheid van waardering? Is het zo dat wie betaalt ook bepaalt? Kan kunst gewaardeerd worden zonder risico van fysiek verval?
De open onderzoekende sfeer werd niet alleen bewerkstelligd door het toepassen van onze manier van werken. Er vond ook een speciale aftrap en afronding plaats met behulp van het zogenaamde Irritatiespel. Aan het begin van de bijeenkomst werd ieder gevraagd zijn of haar irritaties richting een andere beroepsgroep op te schrijven en als prop te deponeren in het betreffende mandje. Ik heb er een paar uitgehaald en wat mensen bevraagd over achterliggende verlangens of doorgeslagen goede intenties. Dat zorgde voor herkenning en erkenning. Maar toen …. Toen ging een groepje studenten gedurende de dag met al deze proppen aan de slag. Zij peurden hieruit een scherp beeld van elke beroepsgroep, legden dit vast in een klein stilleven van enkele symbolische attributen (meegebracht in een mooie oude koffer), maakten daar een foto van en schreven er een rake tekst bij.
Om een voorbeeld te geven:
De restaurator
In een clean, steriel clean atelier, staat een vrouw. De Restaurator draagt een witte jas en heeft een mondkapje op. In haar linkerhand heeft ze een pincet met daarin een watje. Haar blik is gericht op de muur, waar een klok dwingend tikt. Naast het schilderij waar ze mee bezig is, liggen 4 attributen.
Ten eerste de zandloper, als symbool voor het verlopen van de tijd, en het vergaan van materialen. De restaurator probeert dat vergaan te vertragen. Helaas vertraagt ze daarbij ook vaak het besluitvormingsproces.
Naast de zandloper ligt een stuk zeep in een hoesje. Met zeep schoont de restaurator het kunstwerk op, en verzorgt het. Tegelijk wordt de zeep door het hoesje beschermd, en kun je haar eigenlijk niet gebruiken. Net zoals restauratoren hun objecten liever niet ter gebruik stellen.
Naast de zandloper ligt een bel. Een restaurator trekt voortdurend aan de bel, en voorkomt daarmee soms verregaande onzorgvuldigheid. Anderzijds is die voortdurend rinkelende bel wel een storende factor.
Het vierde attribuut is het slot. De restaurator bewaart alle werken het liefst achter slot en grendel, dan is het risico op schade immers het laagst. In het slot steekt de sleutel van de conservator, die het werk juist graag aan de buitenwereld toont.
Al deze typeringen werden met een lach vol herkenning ontvangen. Zo vond er tijdens dit congres op verschillende sporen een oprecht zelfonderzoek plaats.
|