Gerede twijfel: Philosophisch Politische Akademie Revisited | Erik Boers
Eind oktober ben ik naar Duitsland geweest om een Socratisch Gesprek georganiseerd door de Philosophisch Politische Akademie mee te maken. Ik was benieuwd wat er was veranderd sinds mijn eerste deelname 25 jaar geleden. De vergelijking gaat enigszins mank, omdat ik destijds een weeklang deelnam en nu slechts een weekend. (In hun termen: ‘een kort gesprek’!). Maar toch: na afloop kon ik constateren dat er in Duitsland weinig veranderd is, maar in Nederland en in mijn eigen hoofd veel.
Het weekend
De bijeenkomst vond wederom plaats in een eenvoudige accommodatie (opleidingscentrum van het Rode Kruis). Er hadden zich zo’n 50 mensen verzameld, ervaren en onervaren, waaronder iets meer buitenlanders dan destijds (uit Japan, Finland, Tsjechische Republiek, Engeland, Bulgarije, Nederland). Een hoogleraar Wijsbegeerte aan de plaatselijke universiteit had een tiental studenten meegenomen. Na een korte gezamenlijke aftrap op vrijdagmiddag, verdeelden alle deelnemers zich over zes gespreksgroepen (twee Engelstalig, vier Duitstalig) rond de volgende vragen:
- Wanneer is leedvermaak toegestaan?
- Esthetisch argumenteren: hoe gaat dat in zijn werk?
- Wanneer is twijfel redelijk?
- Hoe weet ik dat een stelling correct is?
- Wat betekent tolerantie in een open, democratische samenleving?
- Wiskundige vraagstelling: Hoe kan je met eenvoudige rechtlijnige figuren de omtrek van een cirkel bepalen?
Het Socratisch Gesprek
Met vijf anderen schoof ik aan bij vraag 3, in het Engels geformuleerd als: When is doubt reasonable? Bij de introductie van de vraag werd verwezen naar de (Amerikaans juridische) uitdrukking “beyond reasonable doubt”. Dat gaf er overigens een vreemde draai aan, want dat is juist een moment waarop men niet langer twijfelt, maar volledig overtuigd is (van schuld of onschuld).
Als eerste stap in het onderzoek hebben we de uitgangsvraag ontleed in twee vragen:
- What are valid reasons to doubt?
- When should I doubt?
Uit de verschillende praktijkvoorbeelden hebben we er één geselecteerd. Het betrof een bezoek aan de tentoonstelling “Treasures from the Wreck of the Unbelievable” in Pallazo Grassi te Venetië. Een introductiefilm maakte de bezoekers duidelijk dat er beelden en voorwerpen werden getoond die door diepzeeduikers waren gevonden in een Romeins scheepswrak. De bekende, en enigszins omstreden, kunstenaar Damien Hirst had met financiële steun en enkele adviezen deze tentoonstelling mogelijk gemaakt.
“Na drie zalen en enkele vragen over de herkomst van de beelden en voorwerpen begon ik te twijfelen aan de authenticiteit van het tentoongestelde, bijvoorbeeld toen ik een antiek beeld zag van een vrouwenfiguur met een moderne wespentaille. In de vijfde zaal bleek mijn twijfel gegrond, toen een met koraal bedekt standbeeld van Mickey Mouse opdook.”
De volgende kernbewering van de voorbeeldgeefster hebben we vervolgens kritisch onderzocht en ontleed op onderliggende beginselen/voorwaarden:
“Ik had het geheel al in de voorafgaande kamers in twijfel moeten trekken, want daartoe waren voldoende geldige redenen aanwezig.”
Onderliggende voorwaarden die wij formuleerden tijdens het gesprek zijn onder andere:
- Je dient over voldoende achtergrondkennis te beschikken om inconsistenties te constateren tussen een (waarheid)claim en je eigen ervaring (observaties en jarenlange praktijk).
- Er moet voor jou iets op het spel staan, bijvoorbeeld je gezag als kunsthistorica, om de noodzaak van twijfel te ervaren.
De veranderingen
In de aanpak van het gesprek (de stappen, het soort uitspraken waar je naar toe werkt) is niets veranderd de afgelopen kwart eeuw. Wel werd het zogenaamde ‘zandlopermodel’ gebruikt bij de toelichting op de werkwijze en de doelstelling van het gesprek. En er werd halverwege een ‘strategiegesprek’ ingelast, om samen te bepalen wat een goede volgende stap in het onderzoek zou zijn. Beide interventies bestonden nog niet 25 jaar geleden. Deze zijn vijf jaar later geïntroduceerd door Jos Kessels - mede oprichter van Het Nieuwe Trivium - in zijn boek “Socrates op de Markt” (1997). Maar, zoals gezegd, de stappen in het gesprek zijn daardoor niet wezenlijk veranderd.
Iets anders is wel veranderd, namelijk mijn opvatting over en vormgeving van het Socratisch Gesprek. Juist dat werd me duidelijk in Münster. Destijds was ik erg opgetogen over deze wijze van zelf nadenken in een filosofisch groepsgesprek. De rust en precisie daarvan waardeer ik nog steeds, maar de uitkomst, of liever gezegd de inzet valt mij tegen. Die teleurstelling hangt volgens mij samen met onze herduiding van het middelpunt in de zandloper. Eerst noemden we dat de ‘kernbewering’, geheel in lijn met de PPA. Centraal staat een bewering, die kritisch wordt onderzocht op geldigheid en volledigheid (Is hier nu wel of niet sprake van gerede twijfel? En wat is daarvoor nodig?) Later, in “Vrije Ruimte: filosoferen in organisaties” (2002), hebben we ‘kernbewering’ vervangen door ‘hittepunt’ of ‘cruciaal moment’. Niet langer richt het onderzoek zich op een bewering, maar op een ervaring. Wat doet zo’n moment met je en wat zegt dat over onze duiding van de wereld? Om die beleving goed boven tafel te krijgen hebben we een uitgebreide verplaatsing geïntroduceerd, inclusief het onderzoek naar wat je (in alle oprechtheid) zou voelen, denken en doen op dat moment.
Het inzoomen op zo’n gedetailleerd omschreven moment en die uitgebreide verplaatsing worden niet toegepast in Duitsland. Dat zorgt ervoor dat het gesprek in Münster vooral een talig en logisch onderzoek wordt. Deze aanpak berust waarschijnlijk op de achterliggende kentheorie: om de werkelijkheid goed te begrijpen dienen we de structuur van onze rede in kaart te brengen – de transcendentale kritiek van Immanuel Kant en diens volgelingen, waaronder Leonard Nelson.
Te mager
De opbrengst van het gesprek in Münster vond ik te mager: drie dagen hard werken en dan heb je een gortdroge opsomming van mogelijke voorwaarden. Het doorgronden van onze leefwereld is niet enkel een logische, argumentatieve aangelegenheid. Wijsheid vraagt meer dan het op orde hebben van je begrippenapparaat. Zodra je een uitgebreide verplaatsing zou toepassen, merk je dat er op het cruciale moment in die Hirst tentoonstelling niet enkel sprake is van twijfel. Er is veel meer aan de hand. De beleving wordt hevig gekleurd door irritatie (Betaal ik hier €18,- voor?) teleurstelling (Jammer dat ik het niet eerder zag), zelfkritiek (Ik had het eerder moeten onderkennen!), onzekerheid (Wat moet ik hier mee?) of overtuiging (De hele tentoonstelling is fake!). Maar er kan ook bewondering opduiken (Wat een meesterlijke illusie!) en/of nieuwsgierigheid (Wat wil de kunstenaar hiermee overbrengen?).
Zo komt het voorbeeld tot leven en wordt fundamentele verwondering gewekt. “Wat gebeurt hier allemaal? Hoe heb ik me daartoe te verhouden?” De oorspronkelijke vraagstelling wordt verrijkt: wat zegt dit voorval over twijfel, zekerheid, waarheid en over de waarde van kunst? Er komen onverwachte aspecten boven tafel die onderzocht kunnen en moeten worden op hun samenhang. En zo ontwikkelen we een genuanceerder oordeel over wat ons te doen staat in verwarrende omstandigheden.
In een kwart eeuw is mijn filosofie-opvatting pragmatischer, alledaagser geworden: conceptuele analyse werd vervangen door een streven naar praktische wijsheid. Sta ik daarmee nog in de traditie van de Philosophisch Politische Akademie en haar grondvester Leonard Nelson? En doet dat ertoe? “Ik weet het niet”, zou Socrates zeggen. “Ja en nee”, zeg ik. Gerede twijfel.
|