Filosoferen: klare taal en taal onklaar maken | Erik Boers
Filosoferen vraagt om klare taal, stelt Leonard Nelson:
“Naast de eis zelf te denken komt die van duidelijkheid van denken. Chaotisch peinzen en piekeren is geen filosoferen. Daarvoor zijn scherp afgebakende begrippen vereist. Want om niet alleen maar te denken, maar door middel van denken en dus van begrippen iets in te zien, moet men de begrippen goed van elkaar onderscheiden. Het vermogen hiertoe heet scherpzinnigheid. En zonder dat vermogen wordt men geen filosoof. Waar de begrippen door elkaar vloeien, daar krijgt wellicht de vlucht der fantasie vrij baan en kan het gemoed gesticht worden. Maar filosoferen is een nuchter bedrijf, dat de tucht van ordelijk denken oplegt aan de geest.” Leonard Nelson: De Socratische Methode (Boom, Amsterdam, 1994) p. 58.
Wie deelneemt aan een Socratisch gesprek zal deze ‘tucht’ zeker herkennen: voortdurend wordt gevraagd om het eigen denken – zowel vragend als bewerend - in bondige, toegankelijke zinnen te formuleren. Maar hoe noodzakelijk is die eenduidigheid eigenlijk? Nogal wat bekende filosofen hanteren immers begrippen die niet altijd even ‘klaar’ zijn, bijvoorbeeld Nietzsche. Verstaat die niet de kunst van het filosoferen, in de ogen van Nelson? Dat lijkt me sterk.
Om hierover klaarheid te scheppen vroeg ik mijn collega Pieter Mostert hoe hij de verhouding zag tussen Nelsons opvatting over filosofie en die van Nietzsche. Pieter is vertrouwd met de methodes van beide denkers. Dit was zijn antwoord (per mail op 4 maart 2013):
Dank voor je vraag over Nelson en Nietzsche. Ik moet zeggen dat ik het werk van Nelson slecht ken en ook niet makkelijk te lezen vind, ook zijn lezing over de Socratische Methode niet. Ik vind dat niet bij uitstek een voorbeeld van 'klare taal'…. Maar ik voel me wel geestverwant met de 'onderneming' van Nelson, namelijk het reflectieve, retrospectieve, retrograde onderzoek van ons denken en handelen. Die 'onderneming' is zeker gebaat bij heldere taal. Nu is 'taal' bij Nietzsche een ingewikkelde kwestie. Op woordniveau is Nietzsche een meester in het verbergen van wat hij bedoelt. Al zijn 'concepten' (‘Ewige Wiederkehr’, ‘Wille zur Macht’, om 2 voorbeelden te noemen) zijn door en door duister. Op zinsniveau is dat bij Nietzsche nu eens heel helder, dan duister. Op compositieniveau (een aforisme als geheel of een hoofdstuk dat is samengesteld uit een aantal aforismen) is hij glashelder. Ik denk aan bijv. hoofdstuk 1, 3 en 5 uit 'Die Fröhliche Wissenschaft'. Wat hij daar betoogt, analyseert en kritiseert is volgens mij 'klare taal'.
Ik kan het ook anders zeggen: de kritische Nietzsche is scherp en klaar (Morgenröthe, Fröhliche Wissenschaft, Jenseits von Gut und Böse). De Nietzsche die probeert om aan te geven waar het dan wel om draait (nadat hij heeft betoogd dat we 2000 jaar lang de verkeerde vragen hebben gesteld) stoot zijn hoofd - om het met Wittgenstein te zeggen - tegen de grenzen van de taal. Geen wonder dat Nietzsche aan het einde van zijn (bewuste) leven de poging heeft opgegeven, heeft moeten opgeven, om een boek te schrijven (dat 'Wille zur Macht' zou heten) waarin hij in positieve / stellende zin uiteenzet waar het in de westerse cultuur / het leven om draait.
In die zin komen Nelson & Nietzsche bij elkaar uit: hun kritiek, d.w.z. hun onderzoeksmethode is het meest scherpe en toepasbare deel van hun filosofie. Daar waar ze zelf een filosofie gaan 'bouwen' verdwijnt die klaarheid al gauw. …
Het is vooral hun kritische onderzoeksmethode die klare taal eist. Een onderzoek dat overigens meestal start met het onklaar maken van dat wat in eerste instantie klaar lijkt te zijn. Neem de vanzelfsprekendheden die Nietzsche illusoir verklaart (het goede, de waarheid …); neem de thema’s die we onderzoeken tijdens een Socratisch gesprek (samenwerken, verantwoordelijkheid, identiteit, besluiten ..). We hanteren deze begrippen met een zeker gemak, maar als we er eens goed bij stil staan blijken ze troebel en glibberig. Als filosoof maak je dus eerst ondoorzichtig wat voor anderen zo helder is als kristal. Pas dan begint de verheldering middels precies en eenduidig redeneren. Wat klaar leek te zijn, maar onklaar raakte bij nader inzien, wordt zodoende fundamenteel opgehelderd (‘Aufklärung’).
Naast helder taalgebruik dient een filosoof dus ook te beschikken over deze vaardigheid: het kunnen problematiseren van dat wat vanzelfsprekend lijkt. En dat is niet eenvoudig.
In de woorden van Nietzsche (uit: Overdenking 355 in De vrolijke wetenschap):
Het bekende is het gewende; en waar we aan gewend zijn is het moeilijkst om te ‘doorgronden’, dat wil zeggen als probleem te zien, als vreemd …
Een inzicht dat we inderdaad ook bij de door Pieter geparafrasseerde Wittgenstein aantreffen (uit: Overdenking 129 in Filosofische Onderzoekingen):
De aspecten van de dingen die voor ons het meest belangrijk zijn blijven ons verborgen door hun eenvoud en hun vertrouwdheid.(Je kunt iets niet zien, omdat je het altijd voor ogen hebt.)
Filosoferen is niet enkel klare taal hanteren, maar ook durven onklaar maken wat voor iedereen, inclusief jijzelf, zo gemakkelijk in het gebruik is.
|