Kritische boekbespreking: "Theorie U" van C. O. Scharmer | Erik Boers
ln het kader van mijn onderzoek naar de zinvolheid van het voeren van denkgesprekken in organisaties, bestudeer ik uiteenlopende benaderingen op dat terrein. Daaronder bevindt zich de dialoog-traditie van Bohm, Isaacs en Scharmer. Van deze laatste las ik onlangs het boek “Theorie U”, waarvan in 2010 een Nederlandse vertaling verscheen. Hoewel de belangstelling voor dit boek in de Verenigde Staten wel meevalt (‘slechts’ 35.000 exemplaren verkocht volgens de uitgever daar), hoor ik er in Nederlandse kringen van coaches, trainers en adviseurs regelmatig enthousiaste verhalen over. In zijn speciale voorwoord voor deze Nederlandse editie spreekt hij de lezers in Nederland (en Denemarken) dan ook aan als de voorhoede van sociale innovatie. Overigens is dit voor hem een soort thuismarkt, want Scharmer is weliswaar verbonden aan het Massachusetts Institute of Technology, maar zijn geboortegrond ligt net iets boven Hamburg.
Het lezen van dit boek heeft mij verleid tot het schrijven van een kritische bespreking. Kritisch in tweeërlei opzicht: 1) mij bekroop een gevoel van allergie toen mij duidelijk werd welke grootse claims er achter Scharmers theorie schuil gaan en 2) mij werd duidelijk dat er een groot verschil zit tussen de wijze waarop hij de dialoog inzet en de manier waarop ik dat doe. Beide zaken hoop ik hieronder helder te kunnen maken.
“Theorie U: leiding vanuit de toekomst die zich aandient” is een hele dikke pil, 4,7 cm om precies te zijn (556 pagina’s). De paragrafen over het voeren van dialogen vormen slechts een (klein) onderdeel van een veel groter project, namelijk: de wereld revolutionair verbeteren. Dat klinkt ambitieus en dat is Scharmer ook. Hij opent het boek als volgt:
“We leven in een tijdperk van hevig, intens conflict en institutioneel falen – een tijdperk van pijnlijke aflopen en hoopvolle pogingen tot een nieuw begin, waarin we het gevoel hebben dat er iets wezenlijks aan het verschuiven is – ja zelfs sterft – terwijl iets anders erop wacht geboren te worden.”
Met dit boek richt hij zich niet enkel op het verbeteren van de samenwerking in en tussen organisaties, maar op een diepe maatschappelijke verschuiving wereldwijd. Hij presenteert een “sociale technologie”. En om dat in beeld te brengen heb je natuurlijk veel pagina’s nodig. Zo’n poging om een fundamentele verschuiving te bewerkstelligen vind ik getuigen van hoogmoed: alsof de misstanden op verschillende sociale niveaus (wereld, land, organisatie, familie) met één universeel model aangepakt zouden moeten en kunnen worden.
Scharmer wil een revolutie bewerkstellingen. Dat predikte hij reeds in zijn proefschrift uit 1996: “Reflexieve modernisering van het kapitalisme als revolutie van binnenuit”. Helaas gaat hij volledig voorbij aan de vraag hoe de valkuilen van eerdere revoluties in onze wereld kunnen worden voorkomen. Dat heeft te maken met zijn insteek om vooral de toekomst te laten spreken en je niet teveel richten op het (nadenken over het) verleden. Dat maakt zijn project in mijn ogen naïef: alsof goede bedoelingen toereikend zouden zijn.
Hij ziet deze revolutie overigens als een stap in een geestelijke evolutie: we staan op de drempel van een nieuw tijdperk (hoofdstuk 7). Dit denken in termen van een geestelijke evolutie is te herleiden tot zijn antroposofische achtergrond (zie de verwijzing naar Rudolf Steiner als zijn belangrijkste inspiratiebron, de Witten-Herdecke Universiteit waar hij studeerde/promoveerde en de Nederlandse uitgever Christofoor). Deze spirituele stroming veronderstelt een bovenzinnelijke werkelijkheid waartoe de mensheid stapsgewijs toegang kan krijgen. Rudolf Steiner vervulde daarin een voorgangersrol; iets wat Scharmer ook naar zich toe lijkt te trekken. Hem lukt het immers de drempel te onderscheiden, te overschrijden en de blinde vlekken te doorzien. Deze achtergrond maakt dit boek eerder tot een profetisch geschrift dan tot een handboek organisatie-ontwikkeling.
Bovenstaande heeft consequenties voor het voeren van dialogen. Want doordat het een profetisch geschrift is, gefundeerd op een ‘geloof’, ontstaat er een verschil tussen aanhangers en sceptici, tussen ‘zij die het zien’ en ‘zij die het niet zien’. Deze ongelijkwaardigheid staat naar mijn idee haaks op de doelstelling van een open dialoog, waarin deelnemers de veelzijdigheid van de werkelijkheid pogen bloot te leggen en zich daarmee leren verstaan. Ieders duiding telt daarin, hoe afwijkend ook. Het veronderstellen van een ordening van ‘wetenden’ en ‘onwetenden’ introduceert op voorhand één vaststaand denkkader binnen het gesprek.
Scharmer is eerder op zoek naar eenheid en heelheid in de dialoog dan naar veelheid en verscheidenheid. Dat hangt samen met de invloed van David Bohm’s opvattingen over de dialoog, in het verlengde van diens boek “Heelheid en de impliciete orde” (1980). In de dialoog klinkt de heelheid van een bovenzinnelijke werkelijkheid door in ons spreken. Dit zien Bohm, Isaacs en Scharmer terug in hun herleiding van het woord ‘dialoog’: ‘dia’ en ‘logos’, het woord dat door jou (heen) spreekt. Waarbij ‘logos’ ook ‘regel’, ‘wet’ en ‘orde’ kan betekenen in het Grieks. (In de Nederlandse uitgave wordt “meaning moving through” trouwens zeer eigenzinnig vertaald als ‘iets bereiken door of via woorden’, p. 329.) Ik volg een andere etymologie: ‘dialoog’ is afgeleid van ‘dialegesthai’, wat ‘doorspreken’ betekent. Mensen gaan met elkaar in gesprek om chocola te maken van het lastige, complexe leven. In je eentje kom je er namelijk niet uit. (‘Nemo solus satim sapit’: niemand weet in zijn eentje genoeg; deze spreuk van Plautus staat op een wand van de Statenzaal van het Provinciehuis in Den Bosch). Verschil van mening is in de dialoog van groot belang, om te doorbreken wat we individueel of collectief als vanzelfsprekend beschouwen.
Als coach, trainer of consultant kun je natuurlijk het hele ideologische verhaal achter Theorie U naast je neerleggen en je buigen over werkzame elementen. Maar de letters en de leer staan niet los van elkaar. Dat werd mij in ieder geval duidelijk toen ik me concentreerde op de dialoog tussen patiënten en artsen die Scharmer als praktijkvoorbeeld opvoert (p. 177 e.v.).
Voor een groep van 35 huisartsen en 100 patiënten zette hij een dialoog-forum op, met als doelstelling te achterhalen hoe zij gezondheid en ziekte in hun leven of in hun professie ervoeren. De eerste stap bestond uit een ronde 1-op-1 interviews met de patiënten. Op basis daarvan werd een “ijsbergmodel van patiënt-arts relaties” (p. 186) ontworpen en gepresenteerd. Vervolgens werden de deelnemers gevraagd of ze het gevoel hadden dat dit model hun belevingen op adequate wijze weergaf. Na gesprekken in kleine groepjes stemden ze daarmee in. In de derde stap werden patiënten en artsen gevraagd met gekleurde plakkertjes op het ijsbergmodel aan te geven wat in hun ogen de huidige toestand was en wat de gewenste toestand zou zijn. Scharmer opende de volgende fase van het gesprek met:
“Jullie lijken het er allemaal over eens te zijn dat het huidige systeem op de niveaus 1 en 2 [reparatie en therapie] opereert, terwijl jullie het er ook over eens zijn dat het toekomstige systeem naar een werkwijze vanuit de niveaus 3 en 4 [reflectie en zelftransformatie] zou moeten verschuiven. De vraag rijst dus wat jullie ervan weerhoudt die verschuiving te bewerkstelligen, aangezien jullie allemaal deel uitmaken van het huidige systeem en daar kennelijk niet echt tevreden over zijn. Tenslotte zijn jullie het systeem.” (p. 186)
Het boek vervolgt met:
“Toen kon je een speld horen vallen en kwam er een ander soort gesprek op gang. De aanwezigen begonnen doordachter en aandachtiger hun eigen opstelling en die van anderen ter discussie te stellen. … Nu spraken ze directer en beschouwelijker met elkaar.”
Ik wil hier met name stil staan bij veronderstellingen die schuil gaan achter de vraag:
“Wat weerhoudt jullie om die verschuiving te bewerkstelligen?”
Taalkundig is dit een ‘open vraag’, want je kunt niet met “ja” of “nee” antwoorden. Maar begripsmatig worden er heel wat denkrichtingen afgesloten. Want deze vraag veronderstelt:
- Dat er iets gedaan moet worden - Dat er door ons iets gedaan moet worden - Dat er een verschuiving nodig is - Dat er een verschuiving mogelijk is - Dat iets ons weerhoudt - Dat het niet goed is dat ons iets weerhoudt - Dat wij die verschuiving kunnen (en moeten) bewerkstelligen
Met deze veronderstellingen stuurt de begeleider het denkproces stevig een bepaalde kant op. Eigenlijk wordt er voor de groep gedacht. De groep krijgt niet de gelegenheid, voelt niet de noodzaak om zelf te denken. Dat kondigde zich al aan in de voorafgaande fase, want daarin kwam niet de groep met het ijsbergmodel, maar de begeleider. Kortom er wordt niet samen nagedacht, maar de groep gaat ‘nadenken’, in de betekenis van ‘de voordenker navolgen’. Om de groep een echt open dialoog en aan het denken te zetten zou je als begeleider vragen kunnen stellen als:
- Wat betekent dit verschil tussen de huidige en de gewenste toestand? - Als je deze beleving tot je door laat dringen, wat is er dan eigenlijk aan de hand? - Welke vragen roept dit op?
De geslotenheid van de vraagstelling wordt volgens mij ingegeven door het ‘activisme’ dat schuilgaat achter Theorie U: het is toekomstgericht, er moet iets gebeuren, we kunnen de wereld naar onze hand zetten. Een houding die niet enkel voortkomt uit de antroposofische grondslag, maar ook uit de biografie van Scharmer zelf. Omstandig verhaalt hij aan het begin van dit boek over de brand die de familieboerderij verwoestte. De kern van het verhaal wordt gevormd door het optreden van zijn grootvader, die naast zijn zoon gaat staan, hem een hand op de schouder legt en zegt: : “Kopf hoch, mein Junge, Blick nach vorn!” (p. 57) Met deze ingeprente dadendrang is het lastig met een open blik opzij of naar achteren te kijken.
Tenslotte wil ik nog kort stil staan bij de zinsnede:
“De aanwezigen begonnen doordachter en aandachtiger hun eigen opstelling en die van anderen ter discussie te stellen.”
Hier lijkt ruimte te ontstaan voor kritisch denken. Het gedrag van de verschillende partijen werd kritisch tegen het licht gehouden. Maar dat blijft plaatsvinden binnen dezelfde wijze van denken. Dus het eigen gedrag wordt wel kritisch tegen het licht gehouden, maar niet de wijze van denken. In de woorden van Scharmer zelf:
“Het systeem is niet langer daar (wat zij ons aandoen) maar hier (kijk wat wij onszelf aandoen).”
Er verschuift iets in het denken, namelijk : de aandacht verschuift van daar naar hier, maar een bepaalde manier van redeneren blijft vanzelfsprekend: “iets of iemand doet een ander wat aan”. Toch kan de complexiteit van de patiënt-arts relatie ook in hele andere termen geduid worden. Naar die ander zienswijze wordt niet actief gezocht. Het eigen denken wordt versterkt. De vraag wordt niet gesteld: ‘Kunnen we hierover ook in andere termen spreken en denken?’ Er wordt uitgegaan van een eenheid, een consensus. Een eenheid die heel prettig kan voelen: “Iedereen die deze ochtend aan het gesprek deelnam voelde de aanwezigheid van een diepere verbinding.” (p. 188) Een beleving van eenheid die hoogstwaarschijnlijk wordt ingegeven door het gevoel schouder aan schouder voor een heroïsche opdracht te staan. Maar een bezinnende dialoog behoeft in mijn ogen juist dissensus, verwarring en een lichte verontrusting. De dialoog is gebaat bij het boven tafel krijgen van verschillen. Daartoe bestond wel degelijk de mogelijkheid binnen deze groep, omdat bij de verdeling van de plakkertjes op het ijsbergmodel sommigen niet de grote trend volgden. Deze deelnemers kunnen dus uitgenodigd worden hun intuïties en twijfels te verwoorden, ook al vormen zij een minderheid.
Die twijfels en afwijkende intuïties maken het proces natuurlijk niet eenvoudiger. Zonder eenduidige interpretatie van de werkelijkheid is het lastig om daadkrachtig op te treden. En voor je het weet raken de deelnemers (en de begeleider) ongeduldig. Het verleden heeft ons echter geleerd dat het leven minder eenvoudig is dan het in eerste instantie lijkt. Acceptatie van die meerduiding lijkt me van cruciaal belang voor een dialoog waarin je samen denkend tot zorgvuldige besluiten wilt komen. Dat vraagt om een ‘open geest’, een ‘open hart’ en een ‘open wil’, zoals Scharmer propageert. Om dat te garanderen moet je wel de ogen open houden voor je eigen (vast)beslotenheid. En dat zie ik helaas niet terug in dit boek.
|