De dood van Socrates een schilderij | Erik Boers
Bij de aanvang van een Socratisch Gesprek verwijzen we natuurlijk naar Socrates en de manier waarop hij gesprekken voerde. Om dit wat kleurrijker te maken zou je bovenstaand schilderij kunnen tonen. In dit beeld zitten namelijk veel karakteristieken verwerkt van Socrates’ wijze van leven en denken.
Het tafereel is in 1778 geschilderd door Jacques Louis David (1748 – 1825) en heeft de titel ‘De dood van Socrates’. Het schilderij bevindt zich in het Metropolitan Museum of Art, New York. David wordt wel de huisschilder van de Franse Revolutie genoemd. Hij heeft actief deelgenomen aan die revolutie, ook als politicus. Deze revolutie mondde uiteindelijk uit in de hegemonie van keizer Napoleon, wiens hofschilder hij werd. David heeft dus veel maatschappelijke ontwikkelingen van dichtbij meegemaakt. In zijn classicistische schilderijen poogt hij revolutionaire ideeën vorm te geven. Zoals in dit schilderij: Socrates als martelaar van het vrije woord, het zelfstandig denken.
We kiezen hier bewust voor het woord ‘martelaar’, een christelijke term, omdat het schilderij een religieuze uitstraling heeft en qua kleurstelling, lichtval, groepering veel verwantschap vertoont met Leonardo Da Vinci’s ‘Laatste Avondmaal’:
De onderdelen van dit tafereel zijn vooral ontleend aan Plato’s dialoog “Phaidoo”, waarin Phaidoo aan Echekrates vertelt over de laatste uren van Socrates in de dodencel. Deze Phaidoo zit rechts vooraan op een uit natuursteen gehouwen kruk, met op de zijkant een uil en ‘van de Atheners’ gebeiteld; daaronder de handtekening van de schilder. Vlakbij zijn rechtervoet liggen de boeien waarvan Socrates net is verlost. Wellicht als symbool van de Verlichting, waarin de zelfdenkende mens zich bevrijdt van opgelegde autoriteit en traditie.
We zien Socrates zelf zittend op zijn sterfbed in gesprek met zijn vrienden/leerlingen, inclusief enkele jongelingen (rechtsachter) die hij volgens de aanklagers met zijn ideeën bedierf. Tot op het laatste moment voert deze zeventigjarige gesprekken. Want dat, het voortdurende zelfonderzoek, maakt in zijn ogen de mens tot mens. Tot op het laatste moment, het moment waarop hij de kelk - een beeldverwijzing naar de heilige graal - aanneemt.
Dat Socrates zijn doodvonnis heeft aanvaard en de beker met ‘dolle kervel’ zonder verzet leegdrinkt is op zich al veelzeggend. Hij wilde niet ingaan op het aanbod van zijn vrienden om te ontsnappen, hoewel dat destijds vrij gebruikelijk was. Hij koos ervoor in de stad te blijven, omdat hij al zijn (kritische) gesprekken voerde in en ten dienste van de stad Athene. En wanneer die gemeenschap, bij monde van de ‘Raad van 501’, zijn gedrag veroordeelt, dan is hij bereid de uiterste consequentie daarvan te aanvaarden.
Links achterin bij de trap worden, op Socrates’ eigen verzoek, zijn vrouw Xantippe en zijn zoontje weggeleid, want hun geweeklaag maakte het lastig een goed gesprek te voeren. Boven Xantippe zien we overigens nog daglicht schijnen door de getraliede vensters. Hoewel hij recht heeft op een volledige laatste dag, stelt Socrates het drinken van de gifbeker niet uit tot het laatste moment. Hij klampt zich niet vast aan dit leven.
Aan het voeteneind zien we Plato zitten. Naast hem op de plavuizen staat een inktpot met pen en ligt een papyrusrol, bijna geheel beschreven. Voornamelijk via Plato’s geschriften kennen wij Socrates en zijn filosofische gesprekken. Plato laat het hoofd hangen. Hij is bedroefd vanwege het afscheid van zijn leermeester. Maar bovenal is hij diep teleurgesteld in de stad en in de democratie. Die onderkennen niet het belang van de filosoof in hun midden. Plato zal dan ook, in tegenstelling tot Socrates, naar de rand van de stad trekken en daar op een heuvel gewijd aan de Attische held Akademos zijn Academie oprichten. (Overigens meldt Phaidoo in de dialoog dat Plato ziek was en niet aanwezig.)
Socrates wijst omhoog. Hij spreekt over de menselijke ziel. De goede zielen, gelouterd door de filosofie, gaan uiteindelijk naar een onbeschrijflijk prachtige plaats. Hij illustreert zijn theorie met een mythe over boven- en onderwereld. De onsterfelijke ziel raakt steeds weer een leven lang gekerkerd in het menselijk lichaam; iets wat we pontificaal afgebeeld zien in dit schilderij: een bezield mens in de gevangenis.
Naast Socrates’ rechterbovenbeen ligt een lier. Deze verwijst in de eerste plaats naar een oproep in zijn droom om verzen te schrijven (zie "Socrates, maak muziek" van Jos Kessels). In de tweede plaats verwijst ze naar een tegenargument dat Simmias inbrengt: hij vergelijkt de verhouding tussen lichaam en ziel als die tussen een muziekinstrument en de harmonieuze klank die deze voortbrengt. Wanneer het instrument vergaat, verdwijnt ook de klank uit dat instrument. Maar Socrates maakt duidelijk dat die theorie onverenigbaar is met het reeds vaker besproken uitgangspunt dat al onze kennis door middel van herinnering afkomstig is van onze alwetende ziel.
“Omdat de ziel onsterfelijk is en vele malen wordt geboren en alles gezien heeft wat nodig is, zowel in de zichtbare als in de onzichtbare wereld, weet zij alles.” (uit de dialoog Meno)
Een filosoof hoort de dood te verwelkomen, volgens Socrates. Want met de dood kan de ziel terugkeren naar zijn oorspronkelijke, pure staat.
“Wie zich echt met filosofie bezighoudt, oefent zich in het sterven. De dood jaagt hem geen angst aan.”
Vandaar dan ook zijn laatste woorden, uitgesproken terwijl hij de doek die hij over zijn hoofd was gelegd even terugsloeg: “Kritoo, wij zijn Asklepios een haan schuldig. Geef hem die en verzuim het niet.” Asklepios is de god van de geneeskunde en genezing. Een haan offeren betekent danken voor een (mogelijke) genezing. Hierin echoot de laatste zin uit zijn beroemde verdedigingsrede door:
“Mannen van Athene, het is nu tijd dat wij uiteengaan: ik om te sterven, u om te leven. Wie van ons een beter lot wacht, is niemand duidelijk behalve de god.”
En dat is bij uitstek de Socratische houding: het niet (zeker) weten.
Met dank aan Karel van Haaften en zijn fenomenale kennis van Plato’s dialogen.
|